“Hier begint alles mee.” Aan de buitenrand van de akker, in het buitengebied tussen Dronten en Biddinghuizen, drukt Sjaak de dicht opeenstaande tarwehalmen wat opzij. Tussen het graangewas komt een bodembedekkend tapijt van bloeiende klaver tevoorschijn. “De klaver trekt waardevolle insecten aan, houdt het onkruid weg, en zorgt met zijn diepe wortels voor een rulle bodemstructuur.” Met een brede armzwaai naar de hectares tarweklaver rondom: “Dit is ons biologisch-dynamische goud.”
In de verte is een grote landbouwcombine al druk bezig het duogewas met tarwekorrel en al te verhakselen. Eenmaal gefermenteerd in de kuilbult zal het luxe mengsel in de winter als krachtdieet aan de melkkoeien worden gevoerd, vertelt Sjaak. “Ons vee staat gedurende de wintermaanden in de stal op een meterdikke laag van potstro die de stront opneemt. Het vruchtbare mestpakket dat zo ontstaat vormt weer de basis voor de groeibevorderende preparaten die we in het voorjaar over de akkerlanden uitrijden.”
Het stoppelveld dat straks na de oogst van de tarweklaver overblijft, ploegt Sjaak onder als extra groenbemesting. “De ideale bodemverrijking om stikstofminnende gewassen als rode kool of worteltjes te telen.” Ook de buitenste koolbladeren en het wortelloof worden nadien weer omgewerkt in de grond als voedingsbodem voor groentegewassen als uien, knoflook of suikermaїs. Daarna volgen onder andere de erwtjes, bietjes, lupine en witlof. “Gedurende de cyclus wisselen we diepwortelende gewassen af met meer oppervlakkig wortelende teelten om de natuurlijke variatie van het bodemleven in stand te houden.” Pootaardappelen vormen het sluitstuk van de gewassenrotatie op het akkerperceel. Na de aardappeloogst zaait Sjaak het land weer in met tarweklaver en begint de cyclus van voor af aan.
Aardappelteler Wim Twisk, de vader van Sjaak, behoorde tot de pioniers van het nieuwe land. Eerst in de Noordoostpolder, later in de Flevopolder. “Mijn vader was een maatschappelijk betrokken man die veel heeft gedaan om hier in de polder het onderwijs en de gezondheidzorg van de grond te tillen. ’s Avonds na het werk was hij altijd op pad.” Als akkerbouwer van zijn tijd teelde Sjaaks vader pootaardappelen op de rationele manier die de Nederlandse landbouw na de Tweede Wereldoorlog wereldfaam bezorgde. Het gebruik van kunstmest in combinatie met bestrijdingsmiddelen zorgde voor een hoge graad van efficiëntie. “Steriliteit was het toverwoord. De wet verplichtte mijn vader om na de aardappeloogst het land chemisch te ontsmetten van mogelijke ziektekiemen.”
In aanloop naar de bedrijfsopvolging begin jaren negentig namen bij Sjaak de twijfels toe over de gangbare landbouwpraktijk. En niet alleen bij hem. Het studiegroepje van jonge akkerbouwers uit de polder waar hij deel van uitmaakte, concludeerde dat de manier van boeren door hun vaders op den duur niet viel vol te houden. Vanuit milieuoogpunt niet, maar ook als economisch model niet. “Eerst het bodemleven doodspuiten om het daarna met kunstmest weer tot leven te wekken; daar kwam de praktijk in essentie op neer. Tegen hoge kosten produceerden we grote overschotten die we vervolgens gesubsidieerd naar derde wereldlanden exporteerden, waardoor de landbouw daar geen schijn van kans had.” Sjaak besloot het roer om te gooien. Van steriliteit naar biodiversiteit. “Ik ging ecologisch boeren zoals het destijds heette: telen op natuurlijke wijze zonder imput aan middelen.”
Als jij de rest van je leven onkruid wilt wieden, zal ik je niet tegenhouden, reageerde vader Wim sceptisch. Teleurgesteld door zijn reactie heeft Sjaak even moeten slikken. Maar nauwelijks een week later kwam zijn vader erop terug. “Hij had nagedacht en zei: als jij je plannen doorzet, zul je ook vee moeten gaan houden, een gemengd bedrijf net als je opa vroeger had. En hij had gelijk, biologisch-dynamische akkerbouw kan niet zonder dierlijke mest.”
Van de tarweklaverakker rijdt Sjaak door de wirwar van polderweggetjes binnendoor naar de Oostvaardersplassen. Vanaf de dijk die het natuurgebied van het IJsselmeer scheidt, wijst hij naar de hooilanden die hij pacht van de natuurbeheerders. “Nog voor de komst van de heckrunderen van Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer graasden onze vleeskoeien hier al en maaiden wij de ruigtes voor potstro in de winter. Aan de bestaande kudde hier in de Oostvaardersplassen hebben we twee jaar geleden het biodynamische melkveebedrijf van een bevriende collega kunnen toevoegen. Binnen het bedrijf hebben we de cirkel nu rond. Onze gecombineerde veestapel produceert de mest die we nodig hebben om de bodem te verrijken en de gewassen te laten gedijen. Een deel van de gewasopbrengst gebruiken we weer als voer voor de dieren.”
Maatschap Twisk groeide in de loop van de jaren uit tot een omvangrijk biologisch-dynamisch productiebedrijf. Met akkerlanden op diverse locaties in de polder, twee koeienboerderijen en een eigen fruitboomgaard. Een strikte hiërarchie kent de Demeter maatschap niet. Sjaak weet zich omringd door veertien, vooral jonge, bedrijfsleiders die ook deels eigenaar zijn.
“Iedere bedrijfsleider heeft zijn eigen aandachtsgebied waarover hij of zij autonoom de verantwoordelijkheid heeft. Zo doet Bas bijvoorbeeld de uienteelt, runnen Maaike en Gaia de boomgaard, en bestiert Simon de melkveeboerderij. Zij brengen functionele kennis in die ikzelf niet heb, en ze experimenteren met teelten waar ikzelf niet zou zijn opgekomen. Ik ben net als mijn vader toch vooral aardappelteler.”
De autonomie gaat ook op voor de tientallen seizoenswerkers uit Polen en Roemenië die in het voor- en najaar het handmatig wieden voor hun rekening nemen. “Omdat we goed betalen, werken we al jaren met vaste wiedteams die zichzelf weer aanvullen door in eigen dorp en regio te rekruteren. Door de ervaringen hier in de polder onderling te delen, weten onze seizoenswerkers wat hen te doen staat en kennen ze de volgorde. Wieden vereist een enorme inspanning, maar het wordt beloond met resultaat.”
Sjaak klimt weer in de auto, hij wil zijn favoriete plek op het bedrijf laten zien. Terug in de polder aan de rand van de Boomgaard van Maaike en Gaia beent hij het land in om halverwege halt te houden bij een provisorisch bruggetje. “Vanaf deze plek zie je waar Demeter over gaat”, zegt hij jongensachtig enthousiast.
Het bruggetje gemaakt van een paar overgebleven pallets ligt over de sloot die de scheidslijn vormt tussen de appel- en perenboomgaard en het weidse akkerland ernaast. Langs de slootkanten groeit een bonte aanplant van hazelaars, rozenbottels, wijnbessen, krentenstruiken, en wat niet meer. “Deze hagen trekken de insecten aan die we graag in de boomgaard en over land zien vliegen, de natuurlijke beschermers van het fruit en de groenten.” De stroken van lange grassen vermengd met koolzaad tussen de rijen appelbomen verleiden bijen en sluipwespen om dieper de boomgaard binnen te dringen, aldus Sjaak. Aan de andere kant van het bruggetje liggen achterelkaar percelen uien, dorperwten en suikermaїs waar de nuttige insecten overheen hoppen om zich te voeden aan plaagsoorten.
De uien zijn gisteren uit de grond gehaald, wijst Sjaak. “Ze zien er mooi gaaf uit. We snijden de uien onderaan de wortels af en laten ze nog één of twee dagen op de akker liggen. Zo komt de laatste kracht van het loof in de bol en vormt zich een harde schil door de blootstelling aan de lucht.” De suikermaїs verderop is bestemd voor Machandel. Suikermaїs is net als doperwtjes bij uitstek een contractgewas, aldus de teler. “Als het moment daar is, beginnen we in alle vroegte te oogsten zodat Machandel de maїs of de erwtjes nog dezelfde dag kan verwerken achter glas. Hoe verser in de pot, hoe intenser de smaak.” Hij knakt wat peultjes open om de knapperige zoetsmaak van de erwtjes te laten proeven. De oogst aan zoetzure Evelina-appels uit de boomgaard zou Machandel ook wel in zijn geheel willen afnemen, weet Sjaak. “Maar het overgrote deel gaat naar de versmarkt, van wat overblijft maakt Machandel appelmoes.”